We schrijven midden december en ik bevind me twee maanden ver in mijn opbouw naar een nieuw seizoen van mountainbikemarathons. De motivatie staat echter op losse schroeven en rammelt langs alle kanten. Het lijkt alsof ik mijn ijzertekort en de daarbij horende Grand Canyon-diepe dip nooit meer te boven ben gekomen. Jawel, ik reed en kroop nog een succesvolle 160km van Bouillon in september om nadien met hernieuwe moed de winter in te duiken. Al snel, echter, doken de twijfels op: de ellenlange fietstrainingen, de uit de pan swingende kosten die hand in hand gaan met deze discipline, het tijdsrovende, het éénzijdige,...
Eerder al geraakte ik -onder impuls van Fré- geprikkeld door het duatlon-gebeuren maar de angst nam de bovenhand: wat als ik opnieuw ten prooi val aan mijn oude loopblessure die me in het verleden jaren lang het leven zuur maakte?
Midden december dus: ik sta aan de vooravond van mijn tweede strandrace. Een van de voorbereidende races in de opbouw naar mijn marathonseizoen. Als motivatie in graden kon uitgedrukt worden zou er reeds sprake geweest zijn van vorst aan de grond. Toen ik mijn bike ophaalde bij de fietsendokter en alweer een astronomische rekening gepresenteerd kreeg, vroor het plots stenen uit de grond.
Fuck it: Ik stop ermee.
Aan de start van de strandrace in Bredene werd ik nooit gezien. Wel trok ik mijn stoute loopschoenen aan en begon ik de maandag erop met lopen. Alea eacta est.
Mijn lichaam was deze oude passie niet vergeten en de trainingen verliepen vrijwel meteen erg vlot. Helaas was de euforie van korte duur, drie weken later moest ik noodgedwongen gas terugnemen door een blessure aan de enkel. Terug op dreef? Kort nadien was ik wéér een week buiten strijd door een ordinaire maar daarom niet minder te vervloeken griep.