Trainen. Eten. Rusten. De Heilige Drievuldigheid van elk succesvol atleet. Trainen: dat hadden we beiden gedaan. Fré naar eigen zeggen veel te weinig, ikzelf een heel pak meer maar is meer daarom altijd beter? Eten: Check. Rusten: Daar knelde wederom het schoentje tot voetenbloeden toe.
Niet alleen dat, ook de andere elementen van de avond die voorafging aan de start van de RDHF smolten samen tot een volmaakt Waimes déjà vu. Het inpassen van onze bikes in een overvolle kampeerwagen. Het weer dat huilde uit zelfmedelijden en zijn tranen over diezelfde kletsnatte E40 uitgoot. Het late vertrekuur dat toen al garantie bood op een lichtelijk slaaptekort. De sfeer van onzekerheid en vertwijfeling die ons als een zwaard van Damocles boven het hoofd hing.
Hoe zou het parcours erbij liggen? Modderig allicht. Glad ongetwijfeld. Maar hoe modderig en hoe glad? Zou het regenen? Zeker en vast! Maar zou de neerslag in bakken of in tonnen uit de lucht gedenderd komen? Zouden mijn remblokjes de 115km lange materiaalslag overleven? Na mijn mislukte Ardennes Trophy maalde deze vraag onophoudelijk door mijn hoofd. Gaandeweg begon het bij Fré te spoken. De ene na de andere realisatie drong zich op. Shit! Hartslagmeter vergeten! Wat later bleken de geliefde fietssokken nog in de kleerkast te liggen en tot slot moest hij nog vaststellen dat ook zijn T-shirt eenzaam was achtergebleven in Boortmeerbeek. Terugkeren? Het was al bijna tien uur… toch maar doorrijden dan. Godverdomme! Niets was nog zeker.
Details, zo zou een mens geneigd zijn te denken maar bij het rijden van een marathon is muggenziften geen overbodige luxe. Zelfs in ideale omstandigheden is het traject lang en zwaar genoeg. Elk euvel kan gemist worden als kiespijn.